vrijdag 9 december 2016

Review: Fapardokly - Fapardokly

Gear Fab 2016 (GF-280)

Eind 1963 stopte zanger/sologitarist Merrell Fankhauser met de surf band The Impacts uit Pismo Beach en verhuisde hij naar Lancaster, Californië.
Daar ontmoette hij sologitarist Jeff Cotton en vormde hij de band Merrell And The Exiles, waarbij de andere leden Jim Ferguson - basgitaar en Greg Hampton - drums waren.
De band werd door Glenn Records, uit Palmdale, ontdekt en begon hun nummers in de studio op te nemen, waarvan "Too Many Heartbreaks", dat Merrell in 1961 had geschreven, de A-kant van hun debuut single op het Glenn label werd en "Please Be Mine", een nieuwe song, de B-kant.
De single kreeg de nodige airplay en belandde, in april 1964, op de negende plaats van het lokale radio station KUTY, waarna het Glenn label nog 3 singles van de band uitbracht in 1965, 1966 en 1967, respectievelijk: "Send Me Your Love"/"Don't Call On Me", "Sorry For Yourself"/"I Saw Susie Cryin" en "Tomorrow's Girl"/"When I Get Home", waarvan laatstgenoemde het meest succesvol was en nationaal airplay kreeg, zelfs in Dick Clarks radio programma American Band Stand.
In de tussentijd was de band ook diverse malen van samenstelling veranderd, waarbij alleen Merrell de constante factor was en werden er door de band en diverse studio muzikanten genoeg songs opgenomen om meer dan 2 albums te vullen.
Nadat de band in 1967 hun laatste single "Tomorrow's Girl" had opgenomen, verhuisde Merrell in mei dat jaar terug naar Pismo Beach, waar hij de band Fapardokly oprichtte.
De naam kwam van de begin letters van de achternaam van de leden van de band, die bestond uit: Merrell Fankhauser - zang en sologitaar, Parrish - basgitaar (die slechts tijdelijk mee speelde), Bill Dodd - zang en sologitaar en Dick Lee - drums.
Na korte tijd werd Parrish vervangen door zanger/basgitarist John Oliver, waarna enkele maanden later het Glenn Records label contact met Merrell opnam om te vragen, of de band een LP uitbrengen met sommige oudere en nieuwe nummers.
De band reisde naar Palmdale en ging de studio in, waar diverse songs werden opgenomen, maar ook nam de band een nummer op in de Gold Star Studio te Hollywood.
Het Fapardokly album, dat 12 nummers bevat, verscheen in 1967 via het UIP Records label, waarbij de chronologische volgorde niet aangehouden werd, maar bij de songs wel vermeld staat, wie er speelt.

Het album start met "Lila", een mooie rustige pop song uit 1966, die in de Gary Paxton studio te Hollywood werd opgenomen in de bandbezetting: Merrell - zang en sologitaar, Mark Thompson - orgel, Jody Cobb - basgitaar, John Parr - drums, Don Aldridge - zang en Gary Lotspeich - zang.
Daarna staat "The Music Scene" van Fapardokly op het album, dat in 1967 in de Gold Star te Hollywood werd opgenomen door: Merrell Fankhauser - zang en sologitaar, Bill Dodd - zang en sologitaar, John Oliver - zang en basgitaar en Dick Lee - drums en dit is een prettig in het gehoor klinkende pop song, die in een gemiddeld tempo gespeeld wordt, waarna "Sorry For Your Self" volgt en Merrell And The Exiles een song in de stijl van Buddy Holly spelen, waarbij de band bestaat uit: Merrell Fankhauser - zang en sologitaar, Larry Willey - zang en basgitaar, Jim Ferguson - basgitaar, Greg Hampton - drums en John Dey - orgel, terwijl het nummer in 1965 in de Glenn Records studio werd opgenomen.
Het volgende nummer heet "Glass", een aanstekelijke, vrij rustige, licht psychedelische pop song uit 1966 (Gary Paxton studio) en hierop zijn: Merrell - zang en sologitaar, Mark Thompson - orgel, Jody Cobb - basgitaar, John Parr - drums, Don Aldridge - zang en Gary Lotspeich - zang de spelers en dit nummer wordt gevolgd door "Tomorrow's Girl" (Audio Arts Studio te Hollywood, 1967) dat weer onder de naam Merrell And The Exiles vermeld staat en Merrell - zang en sologitaar, Larry Willey - zaang en basgitaar, Mark Thompson - orgel en Randy Wimer - drums de band vormen,  die een lekker swingende uptempo mix van garagerock en beat ten gehore brengen.
In "Susie Cryin" van Merrell And The Exiles (Glenn Records studio, 1965) is een rustige jaren 50 achtige pop song te horen, die vertolkt wordt door: Merrell - zang en sologitaar, Jim Ferguson - basgitaar, Greg Hampton - drums, John Day - orgel en Bruce Ulch - trompet en in "Mr.Clock" (Gary Paxton studio, 1966) speelt de band weer een heerlijke aanstekelijke licht psychedelische pop song, waarbij de bezetting bestaat uit: Merrell - zang en sologitaar, Mark Thompson - orgel, Jody Cobb - basgitaar, John Parr - drums, Don Aldridge - zang en Gary Lotspeich - zang.
Vervolgens staat Fapardokly vermeld (Merrell, Bill, John en Dick) die "Gon To Pot" uit 1967 (Glenn Records studio) spelen en een schitterend psychedelisch instrumentaal laten horen, waarna "No Retreat", een uitstekende licht psychedelische pop song van Fapardokly (Merrell, Bill, John en Dick) te horen is.
Daarna volgen "Too Many Heartbreaks", een lekkere opgewekte swingende jaren 50 song, (Glenn Records,1964) van Merrell And The Exiles (Merrell, Jim, Greg en Jeff Cotton - sologitaar), "When I Get Home", een dansbare pop song met jaren 50 invloeden (Audio Arts studio, 1967) van Merrell And The Exiles(Merrell, Mark, Larry en Randy Wimer - drums) en "Supermarket", een swingende pop song, waarin de trompet ook nu weer een belangrijke rol speelt en in 1966 in de Gary Paxton studio door Merrell, Mark, Jody, John en Bruce opgenomen werd.

"Fapardokly" van Fapardokly is weer zo'n uitstekende CD, die op het Gear Fab label is verschenen en vol staat met heerlijke zestiger jaren muziek en ik kan deze dan ook van harte aanbevelen aan hen, die naar die periode terug verlangen, maar ook aan hen, die benieuwd zijn naar de muziek van toen.

zondag 28 augustus 2016

Review: The Bleu Forest - A Thousand Trees Deep

Gear Fab-2016 (GF-279)

Eind 1965 begonnen Michael Cullen - zang en sologitaar, Gary Heuer - zang en sologitaar en Jack Caviness - drums, uit Moorpark, Californië, samen te spelen en eigen nummers te schrijven.
Na een half jaar kwam Ed Steele (basgitaar) dit trio versterken en nadat hij ingewerkt was, begon de band in en rond Moorpark op te treden, waarbij het publiek goed reageerde op hun zelf geschreven nummers.
De band werd geboekt voor een open microfoon avond, die in The Troubadour te Hollywood plaats vond en werd daar ontdekt door Jimmy Haskell, die onmiddellijk een afspraak met hen maakte om een demo in zijn huisstudio op te nemen.
Gary en Michael werden opgeroepen om hun militaire dienstplicht te vervullen en gingen naar Canada, waar vandaan Gary na enkele maanden terug keerde.
De band bestond toen weer in de oorspronkelijke bezetting op Michael na hij werd vervangen door Larry Wiseman - keyboards en Rohn Barkley - sologitaar en zang.
De nieuw ontstane band, die zich The Bleu Forest noemde, begon eigen nummers te schrijven en Michael, die de eerdere songs had geschreven, gaf de band toestemming, deze te gebruiken.
Jimmy Haskell had studio tijd voor hen geregeld bij Valley Recording Studio in Noord Hollywood, om een album op te nemen, dat "A Thousand Trees Deep" ging heten en onder leiding van Freddie Piro, die onder andere met The Grassroots had gewerkt en later ook de producer van Ambrosia en vele anderen zo worden, maakte de band de opnamen van hun plaat, die ongeveer 6 maanden zouden duren en in 1968 op een Ampex 8 sporen 2" recorder werden opgenomen.
Er was veel interesse voor het album van diverse grote platen labels, waaronder Tower Records, maar nadat er enkele maanden verstreken waren verliet Rohn de band om persoonlijke redenen en omdat The Bleu Forest nu geen zanger meer had, ging de platen deal niet door.
Antonio Barreiros van Golden Pavillion Records bracht het album alsnog op vinyl uit in januari 2016 en informeerde Roger Maglio van Gear Fab Records over de plaat en de mogelijkheid deze op CD uit te brengen en dat resultaat is te horen via deze nieuwe uitgave (GF-279).

Het album, dat 10 nummers bevat, start met de titel song "A Tousand Trees Deep" en daarin speelt de band een heerlijke licht psychedelische pop song in een gemiddeld tempo, die gevolgd wordt door "Look At Me Girl", een schitterende rustige pop song, die orkestrale begeleiding heeft.
Daarna volgt "Bitter Street", een uptempo song, waar uitstekende samenzang in zit en ook dit nummer wordt orkestraal begeleid, waarna "Story Of A Sort" te horen is en hierin speelt de band een vrij rustige pop song, die diverse subtiele tempowisselingen heeft.
Het volgende nummer, dat "That's When Happiness Began" heet, lijkt instrumentaal lichtelijk op "Hey Little Girl" van The Syndicate Of Sound en is een lekker in het gehoor klinkende mix van beat, garagerock en pop.
In "Words In My Mind" laat The Bleu Forest een fantastische swingende mix van garagerock en beat horen, die iets over de helft tijdelijk rustiger wordt, maar al snel weer terug keert naar het tempo en ritme, waar mee begonnen was en in "Through With You" speelt de band weer zo'n prima pop song, die een licht progressief orgelspel bevat.
Verder staan "She Said She's Leaving", een prachtige pop song, die in een gemiddeld tempo gespeeld wordt, "Knock Knock", een heerlijke aanstekelijke pop song, waar lichte progressieve invloeden in zitten en "Trouble", een uitstekende afwisselende pop song met een aanstekelijk ritme.

Ook nu weer is Roger Maglio er in geslaagd een prima onbekende band uit de jaren 60 her uit te brengen en ik vermoed, dat iedere liefhebber van zestiger jaren muziek, deze uitgave zeker op waarde zal weten te schatten.

zondag 29 mei 2016

Review: Reason - The Age Of Reason

Gear Fab 2016-(GF-278)

Over de band Reason is weinig bekend, behalve, dat de band bestond uit: Billy Windsor - sologitaar en zang, Tommy Dildy - keyboards en zang, J.Jenson - basgitaar, T. Gorka - basgitaar en Bill Manning - drums en zang.
Ook is bekend, dat Reason in 1969 het album "The Age Of Reason" via het Georgetown Records label uitbracht, dat in dat zelfde jaar bij Track Records te Washington werd opgenomen onder leiding van opname leider Bill Tate en gemixt werd door Jose Williams, terwijl de productie door Bill Manning gedaan werd.

"The Age Of Reason" bevat 8 nummers, waarvan "This Wheel's On Fire" de eerste is en daarin speelt de band een heerlijke progressieve rock uitvoering van de Bob Dylan cover, waarbij het orgel een belangrijke bijdrage levert en tevens zijn er lichte symfonische rock invloeden in deze song te horen.
Daarna laat de band een versie van "Stay With Me Baby" horen, waarin soul en progressieve rock invloeden gemixt worden en er een uitstekende van deze song te beluisteren is, die gevolgd wordt door "I'm Blue", een verrukkelijke swingende mix van soul, pop en progressieve rock, waarbij het moeilijk is om stil te blijven zitten.
Dan volgt "Don't Try To See Through Me", waarin de band een mooie pop song speelt, die een gemiddeld tempo bevat, waarna Reason vervolgd met "The View From Tim Thompson's Cell", de eerste van de 2 eigen composities.
Hierin doet de zang enigszins denken aan die van Grand Funk Railroad en ook de muziek heeft een progressief karakter, waardoor dit een fantastisch nummer is om naar te luisteren.
In het volgende eigen nummer, "Letter To Home" speelt de band een vrij rustige countryrock song en in "Bang Bang", dat door Sonny Bono (Sonny & Cher) geschreven werd, brengt de band een geweldige progressieve rock uitvoering van dit nummer ten gehore, waarin diverse tempowisselingen zitten en kan wedijveren met "The Beat Goes On" van Vanilla Fudge, dat eveneens van de hand van Sonny Bono is.
Het laatste nummer van het album heet "Temptations Bout To Get Me" en daarin speelt Reason een prima mix van soul en rock in de stijl van The Peddlers in een niet al te hoog tempo.

Roger Maglio van Gear Fab is er ook deze keer weer in geslaagd een schitterend album van een onbekend gebleven band te vinden, dat naar mijn mening in elke collectie van progressieve rock liefhebbers thuis hoort.


zaterdag 9 januari 2016

Review: Robbie The Werewolf - At The Waleback

Gear Fab-2016 (GF-277)

Clyde Edgar "Robbie" Robison werd 27 januari 1938 te Kennet, Missouri, Amerika geboren en deed, net zoals zoveel Amerikanen zijn militaire diensttijd in Vietnam.
Nadat hij een motor ongeluk had en daardoor infectie aan zijn been opliep, werd hij uit militaire dienst ontslagen en kreeg hij een klein pensioen.
Tevens had hij last van zijn bloedsuikerspiegel, waardoor zijn gemoedsstemmingen nogal wisselden.
Vanaf de tijd, dat hij zich in Seattle vestigde, begon hij zijn alternatieve persoonlijkheid The Rocking Werewolf te ontplooien, die een parodie was op de rock & roll, die gemixt werd met thema's van universele monster films van de jaren 30 en 40.
Tegen de tijd dat de folk muziek zijn hoogtepunt bereikte, woonde hij in een appartement boven het Circe's Cup koffie huis, waar zijn Robbie The Werewolf  act gedurende enkele maanden van 1961 een populaire attraktie werd.
Hij schreef zijn eigen songboek en voorzag zijn teksten, die een parodie waren op folk song, van illustraties, die hij uit printte en na zijn optredens verkocht.
Tijdens één van die optredens ontmoette hij zijn eerste vrouw, Louise Camille, met wie hij in 1962 trouwde, maar een jaar later, na de geboorte van hun zoon, al scheidde.
Na de scheiding vertrok hij naar de San Francisco Bay Area en kwam in de folk scene tussen Marin en Sausalito terecht, waar hij Barbara Moyer ontmoette, een begenadigde zangeres, waarmee hij niet alleen ging samen werken in het koffiehuis circuit, maar ook mee trouwde.
Ze gingen aan de zuid baai in Hawthorne wonen en speelden soms als trio met één van hun muzikale folk vrienden, maar om serieus geld te verdienen ging Robbie werken bij de lokale Mattel speelgoed fabriek.
Één van de clubs waar ze veel optraden was de Waleback, vlak bij Venice Beach te Santa Monica en het was op een avond in 1964, dat Robbie's solo act werd ontdekt door technicus Reice Hamel, die nu bekend  staat als een pionier op het gebied van live opname technieken.
Van de opnamen, die daar gemaakt werden, staan er 13 eigen composities op de CD "At The Waleback", die door het Gear Fab label is uitgebracht.

De CD start met "Vampire Man", dat met een aankondiging begint, waarna Robbie een humoristische folk song ten gehore brengt, zichzelf daarbij begeleidend op gitaar en dit nummer wordt gevolgd door "Drums And Guns", een schots klinkende folk song, die een hoog meezing gehalte bevat.
Daarna speelt hij "My Little Brother", een lekker in het gehoor klinkende folk song met een aanstekelijk ritme, waarna "Frankie-Stein" volgt en daarin speelt hij een song in de stijl van Trini Lopez's "If I Had A Hammer", died net als alle andere songs vooraf gegaan wordt door een uitleg over de songs.
Dan volgt "That Judge", een heerlijke vrij heftig gespeelde folk song, die gevolgd wordt door "Censored Man", waarin Robbie een lekker swingende song speelt, die uiterst dansbaar is.
In "Count Dracula" speelt hij een vrij rustige song humoristische song en in "Lucifer" een korte snelle folk song, terwijl de folk song "Streets Of Transylvania" nog korter is en nog geen minuut duurt.
Het volgende nummer heet "Rockin' Werewolf" en daarin speelt hij een geweldig swingende rock song, waarna hij vervolgt met "Inside Story Of Flamenco", een flamenco nummer, waarin, behalve het verhaal over de muziek, ook uitstekend gitaarspel te horen is.
vervolgens speelt hij "Tip Toe Through The Wolf Bane", een persiflage op het nummer "Tiptoe Through The Tulips" van Tiny Tim, om af te sluiten met "Censored Dooley" en ook dat is een persiflage en wel op het nummer Tom Dooley".

De live CD "At The Waleback" van Robbie The Werewolf, die overigens in juli 2000 gestorven is, is er eentje waar je als muziekliefhebber niet om heen kan en staat vol heerlijke folk songs, die vergezeld gaan van een grote dosis humor en ik kan dan ook verder nog opmerken, dat Roger Maglio er opnieuw in geslaagd is een uitstekende plaat te lokaliseren, om deze op zijn Gear Fab label uit te brengen.